In het Boek Openbaring benoemde Jezus niet alleen de leer en werken van de Nikolaieten, die Jezus haatte, maar Jezus benoemde ook de leer van Bileam. In de gemeente van Pergamum waren er sommigen, die vasthielden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen van Israel een strik te spannen, zodat zij afgodenoffers zouden eten en zouden hoereren (Openbaring 2:14). En ook Petrus en Judas waarschuwden voor dwaalleraars, die de weg van Bileam waren opgegaan. Wat is de leer van Bileam en de weg van Bileam? En hoe is het in deze tijd daarmee gesteld? Houden Christenen zich nog steeds vast aan de leer van Bileam en is de geest van Bileam nog steeds actief in de kerk?
Het verzoek van Balak
Nadat Israël de overwinning had behaald over de Amorieten, legerden zij zich in de velden van Moab, aan de overzijde van de Jordaan bij Jericho. Balak, de zoon van Zippor en koning van Moab, zag alles wat Israël met de Amorieten had gedaan. Moab was erg bang voor het volk, omdat het talrijk was. Vanuit die angst voor het volk zei Moab tot de oudsten van Midjan, dat het volk van Israël hun gehele streek zou afscheren, zoals een rund het groen van het veld afscheert.
Om te voorkomen dat het volk van Israël overwinning over Moab zou behalen, zond Balak boden naar Petor waar Bileam, de waarzegger en zoon van Beor, woonde.
De vorsten uit Moab en Midjan vertrokken met een waarzeggersloon naar Bileam met het verzoek om met hen mee te komen naar Balak en het volk van Israël te vervloeken. Want als Bileam het volk zou vervloeken zouden de Moabieten misschien wel in staat zijn om het volk van Israël te verslaan en uit het land te verdrijven.
De vorsten van Moab gingen op weg met het waarzeggersloon en bij aankomst deelden zij Bileam de woorden van Balak mede. Bileam vroeg hen te overnachten. Hij zou God raadplegen en de woorden van God de volgende dag aan hen mededelen.
God kwam tot Bileam en vroeg hem wie de mannen waren. Bileam antwoordde God en vertelde Hem wie zij waren en de reden van hun komst. Waarop God antwoordde: “Gij zult niet met hun meegaan, gij zult dat volk niet vervloeken, want het is gezegend”.
De volgende dag informeerde Bileam de vorsten dat God hem géén toestemming had gegeven om met hen mee te gaan. De vorsten keerden terug naar Balak en deelden hem de woorden van Bileam mee.
Balak deed Bileam opnieuw een verzoek
Balak gaf niet op en stuurde opnieuw vorsten, die nog talrijker en aanzienlijker waren dan de vorigen. En toen deze vorsten bij Bileam waren aangekomen, zeiden zij tot Bileam dat hij zich niet moest weerhouden tot Balak te komen. Want Balak zou hem rijkelijk belonen; alles wat hij hem zou zeggen, dat zou Balak doen. Het enige wat Bileam hoefde te doen was het volk van Israël te vervloeken.
Maar Bileam antwoordde: “Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in staat zijn het bevel van de Heere mijn God, te overtreden, door iets kleins of iets groots te doen.”
Nu zou je misschien denken, aangezien God de eerste keer tot Bileam had gesproken en hem niet had toegestaan om met de vorsten mee te gaan om het volk van God te vervloeken, omdat het volk gezegend is, dat Bileam op grond van de woorden van God, de vorsten zou wegsturen. Maar nee, dat deed Bileam niet.
Bileam vroeg ook deze vorsten bij hem te blijven en te overnachten, zodat Bileam God verder zou raadplegen en hen de volgende dag zou mededelen wat God tot hem had gesproken.
Bileam kon wel vroom spreken, dat hij nooit iets zou doen wat tegen Gods wil zou ingaan, maar die rijkdom, die Balak hem had aangeboden en alles wat daarbij kwam lonkte toch.
Want als de rijkdom, die hem werd aangeboden hem werkelijk niets had gedaan, zoals hij zei, dan had hij de vorsten weggestuurd. Maar Bileam stuurde de vorsten niet weg, maar raadpleegde God nogmaals over dezelfde zaak.
God had Zijn wil al bekend gemaakt en Bileam kende Zijn wil. Aangezien Bileam weer dezelfde vraag stelde, beproefde God hem en antwoordde naar zijn wil. God zei tot Bileam: “Nu die mannen gekomen zijn om u te ontbieden, sta op, ga met hen mede, maar alleen het woord, dat Ik tot u spreken zal, zult gij volbrengen.”
De toorn van God ontbrandde
Bileam stond de volgende ochtend op, zadelde zijn ezelin en ging met de vorsten van Moab mee, waarop de toorn van God ontbrandde.
Nu zou jij je misschien kunnen afvragen “Maar God had Bileam toch toegestaan om met hen mee te gaan?” Dat klopt, alleen was dit een beproeving voor Bileam. Want God had Zijn wil al de eerste keer bekendgemaakt.
Maar ondanks dat Bileam de wil van God al kende en in plaats dat Bileam zich onderwierp aan de wil van God en de vorsten wegzond, stelde Bileam God voor de tweede maal dezelfde vraag. Waarop God hem gaf, waar hij om vroeg. Want Bileam wilde in zijn hart meegaan en God wist dit ook. Als het werkelijk God’s wil was geweest, dan zou God niet toornig zijn geworden en dat werd Hij wel.
En zo zijn er vandaag de dag ook veel gelovigen, die net als Bileam, God blijven vragen om goedkeuring en een antwoord dat naar hun wil is. Ondanks het feit, dat zij de wil van God omtrent de zaak al weten.
Zij weten vanuit het Woord wat Zijn wil is, maar toch blijven zij net zolang bidden, totdat zij het antwoord krijgen dat naar hun wil is.
Maar aan de hand van Bileam zien wij dat dit niet Gods wil is en dat God vaak de keuze bij de gelovige laat, om te kijken of de gelovige het Woord van God volgt of zijn eigen hart, dat nog niet veranderd is.
De toorn van God ontbrandde toen Bileam ging en de Engel des Heeren stelde zich op de weg als zijn tegenstander. Toen de ezelin de Engel des Heeren op de weg zag staan, met getrokken zwaard in de hand, boog de ezelin van de weg af en ging de akker op, waarop Bileam de ezelin sloeg om haar naar de weg terug te drijven.
Vervolgens ging de Engel des Heeren staan in een holle weg tussen wijngaarden, waar een muur was aan beide zijden. Toen de ezelin de Engel des Heeren zag, drukte zij zich tegen de muur aan, zodat zij Bileams voet tegen de muur klemde; toen sloeg Bileam de ezelin opnieuw.
De Engel des Heeren ging andermaal verder en ging staan op een enge plaats, waar geen ruimte was om rechts of links uit te wijken. Toen de ezelin de Engel des Heeren zag, ging zij onder Bileam liggen, waarop de toorn van Bileam ontbrandde en hij de ezelin met de stok sloeg.
De ezelin sprak tot Bileam
Toen opende God de mond van de ezelin en zij zei tot Bileam: “Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?” En Bileam zei tot de ezelin: “Omdat gij de spot met mij drijft; had ik een zwaard in mijn hand, dan zou ik u nu zeker doden.” Maar de ezelin zei tot Bileam: “Ben ik niet uw ezelin, waarop gij uw leven lang tot op deze dag hebt gereden? Ben ik ooit gewoon geweest u zó te behandelen?” Waarop Bileam antwoordde “nee.”
Toen opende de Heere de ogen van Bileam en zag hij de Engel des Heeren met getrokken zwaard in de hand op de weg staan en Bileam knielde neer en wierp zich op zijn aangezicht.
De Engel des Heeren zei tot Bileam: “Om welke reden hebt gij uw ezelin nu driemaal geslagen? Zie, Ik ben uitgegaan als een tegenstander, want deze weg voert bij Mij ten ondergang. Toen de ezelin Mij zag, is zij nu driemaal voor Mij uitgeweken; ware zij voor Mij niet uitgeweken, voorwaar, dan zou Ik nu juist u gedood en haar in het leven hebben gelaten.”
Bileam antwoordde: “Ik heb gezondigd, omdat ik niet wist, dat Gij U op de weg tegenover mij gesteld hadt, en nu, indien het kwaad is in uw ogen wil ik wel omkeren.” Maar de Engel des Heeren zei tot Bileam: “Ga met die mannen mede, doch alleen het woord dat Ik tot u spreken zal, zult gij spreken”. En Bileam ging met de vorsten van Balak mee.
Bileam zegende het volk Israël driemaal
Bileam kwam bij Balak aan en nadat Bileam Balak had medegedeeld wat hij ook aan de vorsten van Balak had medegedeeld en dat hij alleen de woorden zou spreken, die God hem in de mond zou leggen, nam Balak Bileam de volgende ochtend mee naar de hoogten Bamot-Baäl, vanwaar hij het uiterste deel van het volk zag.
Zeven altaren werden er gebouwd met als brandoffer zeven stieren en zeven rammen. Bileam gebood Balak bij het brandoffer te staan en hij zou verder de kale heuvel opgaan. En de Heere God kwam tot Bileam en legde een woord in de mond, waarop hij het volk van Israël niet vervloekte, maar zegende.
Balak was alles behalve blij met de woorden van Bileam, want in plaats dat hij het volk had vervloekt, waarvoor hij Bileam had laten komen, had Bileam het volk gezegend.
Maar Balak gaf niet op en nam Bileam mee naar een andere plaats; naar het veld der Spieders, naar de top van de Pisga, waarop hij zeven altaren bouwden met als brandoffer op elk altaar een stier en een ram.
En wederom ontmoette God Bileam en legde een woord in zijn mond, waarop Bileam het volk van God wederom zegende.
Maar Balak hield aan en nam Bileam voor een derde maal mee naar een plaats; de top van Peor, die uitziet over de Wildernis, om te kijken of het in Gods ogen recht zou zijn om het volk vandaar te vervloeken. En wederom werden er zeven altaren gebouwd met als brandoffer zeven stieren en zeven rammen.
Omdat Bileam zag, dat het in de ogen van God goed was Israël te zegenen, ging hij niet, zoals hij de eerste en tweede maal had gedaan, op bezwering uit, maar richtte zijn gelaat naar de woestijn. Toen Bileam zijn ogen ophief, zag hij Israël naar zijn stammen gelegerd, en de Geest Gods kwam over hem, waarop hij het volk voor een derde maal zegende.
Toen het volk voor de derde keer werd gezegend en niet vervloekt, ontbrandde de toorn van Balak en sloeg zijn handen in elkaar. Bileam kreeg niet het loon, wat Balak hem had toegezegd aangezien hij niet gedaan had, wat Balak hem had opgedragen om te doen. De Heere had zijn loon onthouden. Waarop Bileam tot Balak zei, dat hij hem dit had voorzegt. En voordat Bileam tot zijn volk zou gaan, kondigde hij aan wat dit volk in de toekomst met Moab zou doen (Numeri 22, 23, 24)
Bileam kreeg alsnog zijn verdiende loon
Het lukte Bileam niet om het volk van Israël te vervloeken. Maar het loon, dat Bileam niet had ontvangen, bleef lonken. Bileam wist dat God nooit Zijn volk zou vervloeken als daar geen aanleiding voor zou zijn. De enige manier waarop God Zijn volk zou verlaten, was als het volk God zou verlaten. Als het volk datgene zou doen wat God had verboden en zou zondigen, dan zou God het volk verlaten.
Daarom adviseerde en onderwees Bileam Balak, hoe hij het volk van Israël een strik kon spannen, waardoor zij ongehoorzaam zouden worden aan God en zouden hoereren en afgodenoffers eten. En zo gezegd, zo gedaan.
In plaats dat het volk van Israël vasthield aan de geboden van God en op Zijn weg bleven wandelen, dwaalden zij af en lieten zich verleiden tot zonde door de vrouwen van Moab. Zij namen Moabitische vrouwen en kwamen daardoor in aanraking met hun afgoden, waarvoor zij bogen. En dat niet alleen, zij namen ook deel aan de goden, door te eten van de afgodenoffers.
Alhoewel God hen had gezegend, brachten zij door hun daden zelf het onheil over zich heen en werden zij vervloekt, want een plaag kwam op hen (Psalmen 106:28-29, Hosea 9:10, 1 Korintiërs 10:8).
De plaag resulteerde voor diegenen, die ongehoorzaam aan God waren, in de dood en 24.000 stierven (Numeri 25:9, Deuteronomium 4:3-4). Dit hadden zij aan zichzelf en hun zonde te danken.
Bileam kreeg waarschijnlijk alsnog zijn beloofde loon van Balak voor het advies dat hij aan Balak had gegeven. Maar alhoewel hij de beloofde rijkdom en macht van Balak ontving, ontving hij ook het verdiende loon van God voor zijn ongerechtigheid en stierf Bileam alsnog door het zwaard (Jozua 13:22).
Bileam werd meer getrokken door de tijdelijke rijkdom van de wereld, die hij verkreeg door zijn ongerechtigheid en stelde deze boven de wil van God en het loon van God (Lees ook: Als geld jouw god wordt).
De geest van Bileam in de kerk
En zo is de geest van Bileam, net als de geest van de Nikolaieten, die de vrijheid in Christus misbruikten voor de lusten en begeerten van het vlees, ook in deze tijd nog steeds actief. Want hoeveel predikers zijn er niet, die gefocust zijn op materiële voorspoed en buigen voor de rijkdom, macht, erkenning en roem van de wereld en daardoor concessies doen en de woorden van God aanpassen om lucratieve winst te behalen (Lees ook: Wat zijn de leer en werken van de Nikolaieten?).
In plaats van tegenwoordigers en promoters van de gerechtigheid, zijn zij vertegenwoordigers en promoters van de ongerechtigheid.
Zij onderwerpen zich niet aan de wil van God en promoten geen heilig leven naar de Geest en roepen niet op tot bekering en het wegdoen van zonde. Maar zij doen wat zij zelf willen en promoten een losbandig leven naar het vlees, waarin een ieder mag blijven volharden in zonde (Lees ook: De oproep tot bekering).
Zij bewegen zich onder een geest van waarzeggerij, in plaats van de Heilige Geest en profeteren vanuit hun ziel in plaats vanuit de Geest (Lees ook: Wat is het verschil tussen de Heilige Geest en de new age geest?).
Zij bedenken steeds nieuwe leringen vanuit hun vleselijk denken, dat wereldgelijkvormig is, om meer mensen aan te trekken en te pleas-en, waardoor zij meer materiële rijkdom, macht en bekendheid ontvangen (Lees ook: Dwaalleringen, die een belediging voor God zijn).
Zij zijn niet bewogen om de verloren zielen en het behoud van de zielen van de gelovigen, maar zij beschouwen de gelovigen als koopwaar. Zij weten de gelovigen zo in te palmen, door hun charismatische voorkomen, uiterlijk en door vleiende woorden te gebruiken, die inspelen op de emoties en gevoelens van de gelovigen, dat de gelovigen geven waar zij om vragen, namelijk geld.
Want net als Bileam, zeggen zij wel dat zij niets om geld geven en dat zij geen liefde voor geld hebben, maar hun hart en de daden, die uit hun hart voortkomen zeggen iets anders.
Aangezien zij wereldgelijkvormig zijn, zijn zij niet dankbaar en tevreden met wat zij hebben, maar willen steeds meer. Zij zijn gebonden en laten zich leiden door de wereldse geest van de hebzucht. Door hun hebzucht naar rijkdom en macht bewegen zij zich vanuit het vlees en verdraaien het evangelie; de waarheid van God, waardoor zij vele gelovigen op dwaalwegen leiden.
Petrus waarschuwde voor dwaalleraars,
die de weg van Bileam waren opgegaan
Petrus en Judas hadden ook al met dwaalleraars te maken, die onder hen waren en de rechte weg verlaten hadden en de weg van Bileam waren opgegaan en het loon van de ongerechtigheid liefhadden.
In de tweede brief van Petrus hoofdstuk 2, waarschuwde Petrus de gelovigen voor valse leraars. Want net zoals er in het Oude Verbond valse profeten waren onder de mensen, zullen er ook in het Nieuwe Verbond valse leraars komen, die verderfelijke ketterijen oftewel dwaalleringen, die tot vernietiging van de mens leiden, zullen doen binnensluipen en zelfs de Heerser; Jezus Christus, die hen gekocht heeft, verloochenen met hun valse leringen, waardoor zij een schielijk verderf over zichzelf brengen.
En velen zullen hun losbandigheid van het vlees navolgen, zodat door hun schuld de weg van de waarheid, die tot het eeuwige leven leidt, gelasterd zal worden.
Deze valse leraars zullen uit hebzucht met verzonnen redeneringen de gelovigen als koopwaar behandelen. Wat wij ook vandaag de dag zien gebeuren. Maar zij zullen hun loon daarvoor krijgen.
Want indien God engelen, die gezondigd hadden, niet gespaard heeft, maar hen door hen in de afgrond te werpen, aan krochten van de duisternis heeft overgegeven om hen tot het oordeel te bewaren; en de wereld van de voortijd niet gespaard heeft, maar Noach, de prediker van de gerechtigheid, met zeven anderen bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld der goddelozen bracht; en de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand, tot omkering gedoemd en ten voorbeeld gesteld heeft voor hen, die goddeloos zouden leven, maar de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel van de zedelozen, heeft behouden – want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande werken – dan weet de Heere de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen en de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag van het oordeel te straffen.
Vooral hen, die begerig naar onreinheid, het vlees volgen en (hemelse) heerschappij verachten. Zulke vermetelen (verwaand, aanmatigend), vol van zelfbehagen, schromen niet de heerlijkheden te lasteren, terwijl engelen, hun meerderen in sterkte en macht, bij de Heere geen smadelijk oordeel tegen deze inbrengen.
Zij daarentegen, als redeloze wezens, van nature voortgebracht om gevangen en verdelgd te worden, lasteren datgene, waarvan zij geen verstand hebben, en zullen in hun verdelging ook verdelgd worden, onrecht ontmoetende tot loon voor hun onrecht.
Zij achten het genot op klaarlichte dag te zwelgen; schandvlekken en smetten zijn zij, die in hun bedriegerijen zwelgen, als zij met u feesten; zij hebben ogen, die altijd uitzien naar een overspeelster en nooit ophouden met zondigen; zij verlokken onstandvastige zielen, hun hart is volleerd in hebzucht; kinderen der vervloeking zijn zij.
Doordat zij de rechte weg verlaten hebben, zijn zij verdwaald en de weg opgegaan van Bileam, de zoon van Beor, die het loon van de ongerechtigheid liefhad, maar een terechtwijzing kreeg voor zijn ongerechtigheid: het stomme lastdier, dat met mensenstem sprak, heeft de dwaasheid van de profeet verhinderd.
Dezen zijn bronnen zonder water, nevelen, door een windvlaag voortgejaagd, voor wie de donkerste duisternis is weggelegd. Want met holle, hoogdravende klanken verlokken zij door vleselijke begeerten en door ongebondenheid hen, die zich ternauwernood aan degenen, die in dwaling verkeren, onttrekken.
Vrijheid spiegelen zij hun voor, hoewel zij zelf slaven van het verderf zijn; immers, door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men (Lees ook: Wiens slaaf ben jij?)
Want indien zij, aan de bezoedelingen van de wereld ontvloden door de erkentenis van de Heere en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste. Het zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod dat hun overgeleverd is. Hun is overkomen, wat een spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel of een gewassen zeug naar de modderpoel (2 Petrus 2)
Judas waarschuwde voor goddelozen,
die bezweken waren voor een Bileamsloon
Judas schreef over de goddelozen, die waren binnengeslopen en de genade van God in losbandigheid hadden veranderd en de enige Heerser en Heere, Jezus Christus, hadden verloochend.
Judas herinnerde de gelovigen aan het feit dat God het volk uit het land Egypte had verlost, maar een andermaal hen, die niet tot geloof waren gekomen verdelgd had. En ook de engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, heeft Hij voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid bewaard gehouden; zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur.
Net zoals dezen, bezoedelen ook deze dromenzieners hun vlees, verwerpen wat heerschappij heet en lasteren de heerlijkheden.
Maar Michaël, de aartsengel, durfde, toen hij met de duivel in twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes geen smadelijk oordeel uitbrengen, doch hij zeide: De Heere straffe u.
Zij echter lasteren al wat zij niet kennen en in hetgeen zij, gelijk de redeloze wezens, van nature weten, ligt hun verderf.
Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn opgegaan, zij zijn voor de verleiding van een Bileamsloon bezweken en door het verzet van een Korach ten onder gegaan.
Dezen zijn de schandvlekken bij de liefdemalen, zij, die zonder schroom tezamen feesten om zichzelf te weiden; wolken, die geen water geven, daar zij door winden voorbijgejaagd worden; bomen, die in de late herfst geen vrucht geven; tweemaal gestorven zijn zij en ontworteld; wilde baren der zee, die hun eigen schande opschuimen; dwaalsterren. Voor hen is de donkerste duisternis voor eeuwig weggelegd.
Ook over hen heeft Henoch, de zevende van Adam af, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met zijn heilige tienduizenden, om over allen de vierschaar te spannen en alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken, die zij goddeloos bedreven hebben, en voor al de harde taal, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.
Dit zijn de morrenden, mokkend om hun lot (klagers over hun staat), wandelende naar hun begeerten, maar hun mond spreekt hoogdravend, als zij om des voordeels wil (de mensen) in hun gezicht vleien.
Aan het einde des tijds zullen er spotters komen, die naar hun eigen goddeloze begeerten zullen wandelen. Zij zijn het, die scheuringen maken (zichzelf afscheiden), natuurlijke mensen, die de Geest niet hebben (Judas 1:4-19)
De leer van Bileam en de lust naar rijkdom en macht
Door de woorden van dwaalleraars, die bezweken zijn voor een Bileamsloon en de weg van de ongerechtigheid zijn opgegaan om dit loon te ontvangen, worden vele gelovigen in plaats van opgevoed in het Woord en het zoonschap van God, misleid en komen op dwaalwegen terecht, die naar de ondergang leiden.
Veel Christenen denken dat zij de rechte weg bewandelen, omdat zij doen wat hun voorganger zeggen. Maar de waarheid is, dat zij de rechte weg van het Woord; Jezus Christus verlaten hebben en de brede weg van de wereld zijn opgegaan.
De woorden van deze dwaalleraars zorgen ervoor dat de gelovigen God en Zijn Woord verlaten en passief worden voor de dingen van het Koninkrijk van God.
Zij leven geen heilig leven, wat wil zeggen dat zij zich afscheiden van de wereld en toegewijd zijn aan God, Zijn wil, Woord en Zijn Koninkrijk. Maar zij leven in losbandigheid naar de lusten en begeerten van het vlees en doen wat zij zelf willen.
Maar Jezus keurt deze prediking niet goed, daar is het Woord duidelijk over. Jezus keurt niet goed, dat voorgangers, die tevens leraars zijn, profeten, apostelen en evangelisten de gelovigen een strik spannen, waardoor gelovigen afvallig worden van God.
Deze strik, die zij spannen zorgen ervoor dat de gelovigen zich inlaten met de dingen van de wereld, afgoderij en hoererij en blijven leven in losbandigheid naar de lusten en begeerten van het vlees en daardoor volharden in zonde.
Doordat zij in losbandigheid blijven leven en doen wat tegen Gods wil ingaat, worden zij gescheiden van God en brengen door hun wandel zelf het onheil over zich heen. Net zoals het volk van God ongehoorzaam werd aan de woorden van God en Moabitische vrouwen namen, zich bogen voor de afgoden en afgodenoffers aten.
De woorden van God waren duidelijk voor het volk van Israël, net als de woorden van God nog steeds duidelijk zijn voor Zijn volk. Niets ligt verborgen, alles is geopenbaard in Zijn Woord.
Jezus roept nog steeds op tot bekering en zegt nog steeds tot Zijn gemeente: “Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen u voeren met het zwaard van Mijn mond.” (Openbaring 2:16)
‘Wees het zout der aarde’