Toen Paulus sprak over het hogepriesterschap van Jezus Christus, refereerde hij naar de ordening van Melchizedek. Melchizedek was niet alleen koning van Salem, maar Melchizedek was tevens priester van de Allerhoogste God. In het Oude Testament van de Bijbel, lezen wij nergens over een koning, die tevens het priesterambt bekleedde, nog een priester, die tevens koning was. Alleen Melchizedek, die voor de wet van Mozes en het levitische priesterschap leefde, was zowel koning als priester van de allerhoogste God.
De ordening van Aäron
Want elke hogepriester, die uit de mensen genomen wordt, treedt voor de mensen op bij God, om gaven en offers te brengen voor de zonden. Hij kan tegemoetkomend zijn jegens de onwetenden en dwalenden, daar hij ook zelf met zwakheid omvangen is, die hem verplicht evenzeer als voor het volk, voor zichzelf offers voor de zonden te brengen. En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, doch men wordt er toe geroepen door God, zoals immers ook Aäron (Hebreeën 5:1-4).
God had de stam van Levi; de Levieten, uitgekozen om het priesterambt te vervullen, waardoor de zonen van Levi door de natuurlijke geboorte het priesterambt zouden verkrijgen. Bij het Levitische priesterschap hoorde ook de wet van de zonde en de dood (Lees ook: ‘De onthullende waarheid van de wet van de zonde en de dood‘).
De leviet Aäron, de broer van Mozes, was door God uitgekozen en aangesteld als eerste hogepriester van Gods verbond. En de zonen van Aäron werden aangesteld als priesters. De hogepriester en priesters werden gezalfd; in het priesterambt aangesteld en geheiligd; apart gezet van het volk tot dienst van God.
De hogepriester trad voor de mens op bij God om gaven en offers te brengen voor de zonden.
De Levieten waren aangesteld over de tabernakel der getuigenis en over al zijn gerei en over al zijn toebehoren. Zij moesten de tabernakel en al het gerei dragen en dienst doen en zich rondom de tabernakel legeren (Numeri 1:50).
Het erfdeel van Aäron en de Levieten
En de Heere zeide tot Aäron: In hun land zult gij geen erfdeel hebben en een stuk land zal u onder hen niet ten deel vallen; Ik ben uw deel en uw erfdeel onder de Israëlieten. Wat nu de Levieten betreft, zie, Ik geef hun alle tienden in Israël als erfdeel, een vergoeding voor de dienst die zij verrichten, de dienst van de tent der samenkomst (Numeri 18:20-21)
Het deel en erfdeel van Aaron, de hogepriester, was de Heere en de Levieten ontvingen de tienden als erfdeel, als vergoeding voor de dienst, die zij verrichtten. En zo zorgde God voor de stam van Levi.
Uit het Levitische priesterschap is geen hogepriester naar de ordening van Aaron voortgekomen, die zowel was aangesteld (gezalfd) als hogepriester, als aangesteld (gezalfd) als koning.
De stam en het geslachtsregister van de priesters
Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchizedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is? Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet. Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam, waaruit niemand met het altaar te doen had: het is immers duidelijk, dat onze Heere uit Juda is gesproten, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft. En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchizedek een andere Priester opstaat, die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke (afkomst), maar krachtens een onvernietigbaar leven. Want van Hem wordt getuigd: Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek (Hebreeën 7:11-17)
Aäron behoorde tot de stam van Levi, waarvan het geslachtsregister bekend was. En zo zouden van diegenen, die uit het zaad van Levi zouden worden geboren en het priesterschap hadden ontvangen, de oorsprong en het begin en het einde bekend zijn.
De ordening van Aäron kwam echter tot een einde, toen Jezus Christus, de Zoon van God, naar de aarde kwam, die niet geboren was uit het zaad van de mens en niet tot de stam van Levi behoorde, maar tot de stam van Juda en geboren was uit het Zaad van God, zonder begin en zonder einde. Net zoals van Melchizedek zijn begin en einde niet bekend was (o.a. Hebreeën 7:2-3).
Door het verlossingswerk van Jezus Christus en Zijn bloed kwam een Nieuw Verbond tot stand voor de nieuwe mens, die door de (geestelijke) wedergeboorte in Jezus Christus verzoend was met God en het Koninkrijk van God toebehoorde.
Jezus Christus is Hogepriester naar de ordening van Melchizedek
Daar wij nu een grote Hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen Hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar Een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen (Hebreeën 4:14-15)
Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer toegekend Hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt; zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek (Hebreeën 5:5-6)
Om een barmhartig en getrouw Hogepriester bij God te worden en om de zonden van het volk te verzoenen, moest Jezus Christus gelijk worden aan de mens.
Als Jezus niet gelijk was geworden aan de mens en geen deel zou hebben aan vlees en bloed, zou Jezus nooit de Plaatsvervanger van de mens kunnen zijn.
Jezus zou niet in staat zijn geweest om verzoening te brengen voor de zonden en door Zijn dood, de duivel die de macht had over de dood, te onttronen en het verlossingswerk te volbrengen en allen te bevrijden, die gedurende hun hele leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren (Lees ook: Was Jezus volledig Mens?).
Maar Jezus is gelijk geworden aan de mens en is in alle dingen verzocht geweest en heeft in verzoekingen geleden, echter zonder te zondigen, zodat Jezus met onze zwakheden kan meevoelen en een ieder, die verzocht wordt, te hulp kan komen, zodat zij net als Jezus Christus niet toegeven aan de verleidingen en verzoekingen, maar weerstand bieden en niet zondigen (Hebreeën 2:14-18; 4:15-16)
Het brood en de wijn
En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan Zijn discipelen en zijde: Neemt, eet, dit is Mijn lichaam (dat voor u gegeven wordt). En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed van Mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden (Mattheüs 26:26-28, Marcus 14:22-24, Lucas 22:17-20)
Zoals Melchizedek aan Abraham brood en wijn gaf (Genesis 14:18-20), zo gaf Jezus brood en wijn aan Zijn discpelen tijdens het laatste Avondmaal. Door het eten van het brood, dat Zijn lichaam vertegenwoordigde, en het drinken van de wijn, dat Zijn bloed vertegenwoordigde, verbonden zij zichzelf met Jezus Christus en maakte zij deel uit van het Nieuwe Verbond in Hem.
De inzetting van het Avondmaal, die door Jezus Christus, de Hogepriester, was ingesteld, behoort bij het nieuwe priesterschap en het Nieuwe Verbond, dat bedoeld is voor diegenen, die in Jezus Christus een nieuwe schepping zijn geworden en tot Zijn Lichaam; Zijn Gemeente behoren.
Een ieder, die neemt van het brood, dat Zijn lichaam vertegenwoordigt en drinkt van de wijn, dat Zijn bloed vertegenwoordigt, is verbonden met Christus en heeft deel aan Hem; aan Zijn lichaam en Zijn bloed en Zijn lijden, sterven en opstanding.
Jezus Christus kwam naar de aarde en werd gelijk aan de mens en heeft deel gekregen aan vlees en bloed en door het nemen van de brood en wijn; Zijn vlees en bloed heeft de mens deel gekregen aan Hem en is de mens gelijk geworden aan Hem en gezeten in Hem in de hemelse gewesten.
Jezus Christus, de Hogepriester, nam plaats op de troon
Deze, de afstraling Zijner heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in den hoge, zóveel machtiger geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft. Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn Zoon zijt gij; Ik heb U heden verwerkt?
En wederom: Ik zal Hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn. En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt, spreekt Hij: En Hem moeten alle engelen Gods huldigen.
En van de engelen zegt Hij: Die Zijn engelen maakt tot winden en Zijn dienaars tot een vuurvlam; maar van de Zoon: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van Zijn koningschap. Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat; daarom, heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten.
En: Gij, Heere, hebt in den beginne de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn het werk Uwer handen; die zullen vergaan, maar Gij blijft; en zij zullen alle als een kleed verslijten, en als een mantel zult Gij ze oprollen, als een kleed zullen zij ook verwisseld worden; maar Gij zijt dezelfde en Uw jaren zullen niet ophouden.
En tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zet U aan Mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor Uw voeten? Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven? (Hebreeën 1:3-14)
De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een Hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijden van de troon der Majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Heere opgericht heeft, en niet een mens (Hebreeën 8:1-2)
Met het Nieuwe Verbond, dat bezegeld is met het bloed van Jezus Christus, was er een nieuw priesterschap ingegaan, waarbij een nieuwe wet behoort, namelijk de wet van de Geest des levens, die bedoeld is voor de nieuwe mens, die niet meer vleselijk is, maar door de wedergeboorte in Christus geestelijk is geworden.
Jezus Christus, de Hogepriester, presenteerde Zijn lichaam, dat geofferd was voor de mens en Zijn eigen bloed, dat had gevloeid, aan de Vader, toen Hij in een wolk opsteeg naar de hemel en door de hemelen het Heilige der Heiligen binnenging en plaatsnam op de troon van genade aan de rechterhand van de Vader (Lees ook: ‘Wat betekent Hemelvaart?‘).
Jezus Christus is Koning
Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder en men noemt Hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over Zijn koninkrijk, doordat Hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Heere der Heerscharen zal dit doen (Jesaja 8:6-7)
Zie, een Koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht (Jesaja 32:1)
Jezus Christus nam plaats op de troon van genade en het koningschap werd door God de Vader (tijdelijk) aan Jezus Christus overgedragen. Jezus Christus was niet alleen de Hogepriester van het Nieuwe Verbond, maar Jezus Christus was tevens als Koning van het Koninkrijk der Hemelen aangesteld (o.a. Lucas 1:31-33, 1 Korintiërs 5:24, Efeziërs 2:19-23, Kolossenzen 1:13, Hebreeën 1:8).
En zo was Jezus Christus zowel Hogepriester als Koning naar de ordening van Melchizedek, want Melchizedek was ook zowel koning als priester voor de Allerhoogste.
Jezus heeft Zichzelf ten offer gebracht en Zijn dienst als Hogepriester volbracht en is nog steeds Hogepriester naar de ordening van Melchizedek.
Zijn bloed is nog steeds zo krachtig, dat het nog steeds verzoening brengt voor de zonde, voor een ieder, die gelooft in Jezus Christus en de keuze maakt om zijn of haar eigen leven af te leggen en Jezus Christus te volgen en wederom geboren te worden in Hem (o.a. Romeinen 8:34, Hebreeën 7: 21-28, Hebreeën 9:24-28).
Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van Zijn koningschap (Hebreeën 1:8)
Jezus Christus is Hogepriester tot in alle eeuwigheid en Hij is Koning van het Koninkrijk der Hemelen, waar gerechtigheid de scepter is en waar vrede is.
Jezus is Koning der gerechtigheid en Koning des vredes en Hij regeert samen met diegenen, die in Hem wedergeboren zijn en zonen van God zijn geworden en tot Zijn Lichaam; Zijn Gemeente behoren.
De nieuwe mens leeft als priester en regeert als koning met Christus
Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor Zijn troon zijn en van Jezus Christus, de getrouwe Getuige, de Eerstgeborene der doden en de Overste van de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door Zijn bloed – en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader gemaakt – Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen (Openbaring 1:4-6)
En toen Het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde (Openbaring 5:8-10)
Een ieder, die deel gekregen heeft aan Christus en in Hem is wedergeboren en een nieuwe schepping, een zoon van God, is geworden, behoort niet meer tot het koninkrijk der duisternis; de wereld en leeft niet meer naar het vlees als de wereld, maar behoort tot het Koninkrijk van Jezus Christus, door de dood van het vlees en de opstanding van de geest uit de dood, en leeft naar de Geest als priester en regeert samen met Jezus Christus als koning.
God heeft Zijn wetten door de Heilige Geest in het verstand gelegd en in het hart geschreven van de nieuwe mens, zodat een ieder Hem zal kennen (Hebreeën 8:10-11; 10:15-17).
En zo leeft een ieder, die uit God geboren is en God toebehoort in het Nieuwe Verbond, naar de ordening van Melchizedek, in Hem als priester, heilig (apart gezet van de wereld in dienst van God) en rechtvaardig naar Zijn wil en regeert met Hem als koning over het koninkrijk der duisternis.
God heeft al het gezag en alle macht aan Jezus Christus gegeven. En de nieuwe mens heeft in Jezus Christus en door de Heilige Geest al het gezag en alle macht ontvangen, om Zijn Koninkrijk te vertegenwoordigen, verkondigen en brengen tot de mensen op aarde en de leugens van de duivel en de werken van de duisternis aan het licht te brengen en neer te halen, zodat vele zielen gered worden uit de macht van de duivel en zijn koninkrijk en overgebracht worden naar het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde.
‘Wees het zout der aarde’